Poolse Corridor

In de wereld van vandaag is Poolse Corridor een onderwerp geworden dat van groot belang is voor een grote verscheidenheid aan mensen. Van de impact op persoonlijk niveau tot de invloed ervan op de samenleving als geheel, Poolse Corridor heeft de aandacht getrokken van individuen van alle leeftijden en achtergronden. Met als doel dit onderwerp grondig te onderzoeken en een alomvattend beeld te geven, beoogt dit artikel verschillende aspecten met betrekking tot Poolse Corridor te analyseren, waardoor een compleet en gedetailleerd perspectief wordt geboden dat zich uitstrekt van de oorsprong tot de huidige situatie. Door middel van uitgebreide analyses proberen we lezers een diep inzicht te geven in Poolse Corridor en de impact ervan op ons dagelijks leven.

De Poolse Corridor (1923)

De Poolse Corridor is de toegang tot de Oostzee die Polen in 1919 krachtens het Verdrag van Versailles na de Eerste Wereldoorlog kreeg. In deze corridor bouwden de Polen het vissersdorpje Gdynia (Duits: Gdingen) uit tot een voor Danzig concurrerende havenstad. Polen maakte bezwaar tegen de in haar ogen relativerende benaming corridor omdat zij het gebied als eeuwig integraal deel van Polen beschouwde dat in 1772 ten onrechte aan Duitsland, althans Pruisen, was toegekend.

Geschiedenis tot 1919

Het gebied verschijnt als bestuurlijke eenheid aan het einde van de 10de eeuw: een hertogdom Pommerellen, onder het gezag van het geslacht van de Samboriden. Dit geslacht voegde zich afwisselend onder de Poolse en de Deense kroon, om te beginnen als vazallen van de eerste Poolse koning Miezko I. Toen de positie van de Poolse koningen verzwakte namen de hertogen in 1227 een onafhankelijker positie in. In 1234 stierf het hertogelijk geslacht uit en werd de soevereiniteit over het gebied de inzet van strijd tussen Polen, Brandenburg en de Duitse Orde. De laatstgenoemde staat, later aangeduid als 'Pruisen', slaagde erin het gezag te verwerven in 1305 en zo zou het gebied naast de oude naam Pommerellen de nieuwe naam West-Pruisen gaan dragen. De Poolse koning erkende de nieuwe situatie pas in 1343, nadat de Orde zich op haar beurt de aanspraak op het zuidelijker gelegen Koejavië had opgegeven. Toen, een eeuw later, de Duitse Orde werd verslagen door Polen-Litouwen voegde de Poolse koning in de Tweede Vrede van Thorn (1466) het gebied bij zijn koninkrijk, en sindsdien was het een autonome provincie onder de naam "Koninklijk Pruisen". De Duitse Orde behield nu alleen Oost-Pruisen. Koninklijk of West-Pruisen verloor gaandeweg zijn autonomie maar de belangrijkste West-Pruisische steden waaronder, als eerste Danzig, wisten ook in de Poolse tijd hun autonomie te behouden. In 1772 werd "koninklijk Pruisen" bij de eerste van de Poolse delingen toegewezen aan het koninkrijk Pruisen dat eerder uit Brandenburg, Pommeren en Oost-Pruisen was samengesteld. Daarin werd het als een provincie onder de oude naam West-Pruisen opgenomen, en verbond het de twee gebiedsdelen waaruit Pruisen tot dan toe was samengesteld tot één geografisch geheel. Danzig werd twintig jaar later, in 1793, ook Pruisisch en kon tot hoofdstad van de provincie West-Pruisen verheven worden, toen deze in 1878 weer van Oost-Pruisen was gescheiden. Al even eerder, in 1871, werden beide Pruisische provincies onderdeel van het nieuw opgerichte Duitse keizerrijk. Inmiddels nam het Duitse bevolkingsaandeel toe door de detachering van Pruisische ambtenaren en de verwerving van grootgrondbezit uit Pools-adellijke handen.

Toewijzing aan Polen in 1919

De haven van Gdynia in 1928

Na de verloren Eerste Wereldoorlog moest Duitsland West-Pruisen bij de Vrede van Versailles in 1919 grotendeels afstaan aan Polen. Na protesten van de bevolking tegen inlijving door Polen werd de oude provinciehoofdstad Danzig (Pools: Gdańsk) echter een vrijstaat (Vrije stad Danzig (1920-1939)) onder toezicht van de Volkenbond, waarin Polen evenwel een vrije doorvoer naar de zee kreeg onder een eigen douanereglement. Door de gebiedsafstand werd de provincie Oost-Pruisen een exclave die alleen via Pools grondgebied of over zee was te bereiken. Het platteland van West-Pruisen werd grotendeels aan Polen toegewezen, overigens zonder dat de bevolking in die gebiedstoewijzing zich daarover mocht uitspreken. Engeland en Frankrijk vreesden namelijk dat een grensbepalende volksraadpleging, zoals elders - in Opper-Silezië en zuidelijk Oost-Pruisen - wel werd toegestaan, weleens een Duitse, althans Duitsgezinde meerderheid kon opleveren. Het afgestane gebied telde in 1910 950.000 inwoners waarvan 285.000 (30%) zich bij de volkstelling als Duitstalig hadden opgegeven. Daaronder waren ook tweetaligen, vaak met zowel een Duitssprekende als een Poolssprekende ouder, die uit overtuiging of omdat het voor hun maatschappelijke positie beter was, zich als Duitstalig opgaven. In ieder geval hebben een aanzienlijk aantal zich na 1919 als Poolstalig laten registreren, terwijl zij voor die datum als Duits- of als tweetalig golden (Kasjoebisch en Pools worden hier als één taal beschouwd, hoewel de Pruisische statistiek voor 1910 daartussen onderscheid maakte en de Poolse statistiek na 1919 Kasjoebisch achterwege liet). Na de vestiging van het Poolse gezag werden in 1921 nog maar amper 180.000 Duitsers geteld; ca. 100.000 van hun waren inmiddels geëmigreerd als ontslagen, voormalige Duitse, ambtenaren die hun bestaanszekerheid verloren toen de Poolse staat hun de pensioenen niet erkende. In het komende decennium werden de 'Duitsers' statistisch nogmaals gehalveerd, vooral omdat grootschalige onteigeningen van Duits grondbezit plaatsvonden. In totaal zijn dus in de periode 1918-1930 ca. 200.000 Duitse inwoners geëmigreerd naar Duits gebleven staatsgebied of naar de vrije stad Danzig, en hadden veelal tweetalige rooms-katholieken zich aangepast aan de nieuwe staatkundige verhoudingen en de Poolse identiteit aangenomen. De bevolking van de Corridor gaf zich in de jaren dertig bij de volkstellingen voor meer dan 90% als Pool op.

Oplopende spanning na 1932

Seedienst Ostpreussen

Het vervoer vanuit Danzig en Oost-Pruisen naar Duitsland, door het Poolse gebied van de Corridor, ondervond in de jaren twintig hinder van zeer strenge Poolse persoonscontroles die in extreme vorm gepaard gingen met de blindering van de spoorwegwagons, zolang zij over Pools staatsgebied reden. Om dit ongemak te vermijden werd de Seedienst Ostpreussen ingesteld, die het vervoer voortaan per schip over de Oostzee van en naar Stettin liet verlopen. De kuststrook van de Corridor bestond uit een aantal kleine vissershavens en Polen had een zeehaven, tevens een marinehaven, willen verwerven bij de vredesonderhandelingen. Polen kreeg in de vrijstaat een vrije toegang in de haven, met handels- en douanekantoren, en het beheer over het spoorwegnet. Dat voldeed Polen niet en nu werd even buiten het Danziger vrijstaatsgebied, in Gdynia, met Frans kapitaal een concurrerende haven aangelegd, die weldra een even groot scheepstonnage als Danzig in- en uitvoerde. Echter, na de nationaalsocialistische machtsovername (1933) uitte Duitsland in toenemende mate eisen tot een grensherziening. De druk op Polen nam in de late jaren dertig toe door Duitse dreigementen in termen van grensherzieningen. De climax werd eind 1938 en begin 1939 bereikt met Duitse eisen tot een volksraadpleging waaraan ook de inmiddels geëmigreerden deel zouden mogen nemen, maar waarvan de Polen die zich na 1919 in de Corridor hadden gevestigd zouden moeten worden uitgesloten. Duitsland beoogde in feite een opheffing van de Corridor door een wederinlijving van het gebied. Engeland wilde over deze voorstellen onderhandelen, Frankrijk en uiteraard Polen wezen ze af.

Tweede Wereldoorlog en daarna

Vervolgens lokte de Duitse marine op 1 september 1939 een incident uit op de Westerplatte in de haven van Danzig. Toen een Poolse gewapende reactie op deze provocatie volgde, verklaarde Duitsland aan Polen de oorlog. Daarmee was de Tweede Wereldoorlog een feit, omdat Frankrijk en Engeland zich hadden verplicht Polen militair bij te staan in geval van een vijandelijke invasie van zijn grondgebied. Danzig werd militair overgenomen, de Corridor werd bezet. De meeste Polen die zich na 1918 in de Corridor hadden gevestigd werden door de terreur van het nazi-regime verjaagd, vaak eerst geïnterneerd, en niet zelden in massa executies geliquideerd. 100.000 Polen verdwenen tussen 1939 en 1945. Voor hen in de plaats kwam een ambtenaren- en politie-apparaat van Rijksduitsers, ten dele bestaand uit degenen die terugkwamen nadat zij sinds 1919 geëmigreerd waren. De autochtone bevolking van de Corridor kon zich weer - zij het onder dwang en dreiging van represailles - als Duitser laten registreren. Wie dat deed voorkwam uitzetting en bezitsverlies, maar moest verplichtingen van arbeidsdienst en militaire dienstplicht aanvaarden. Begin 1945 werd de Duitse bezetting verdreven door het Sovjetleger en met de Poolse annexatie van Oost-Pruisen en Pommeren verdween de Corridor definitief als geografisch begrip. De bevolking werd na verdrijving van de Duitse inwoners - zie Verdrijving van Duitsers na de Tweede Wereldoorlog - en de politieke zuivering van de autochtone Polen en Kasjoeben aangevuld met immigranten elders uit Polen. De tweetaligen die tijdens de oorlog en vaak onder dwang hadden gecollaboreerd met de Duitse bezettingsautoriteiten vluchtten voor een deel, terwijl een ander deel gebruik maakte van de mogelijkheid opnieuw Pool te worden. Een aantal moest eerst een veroordeling ondergaan, en allen stonden zij nog lange tijd onder discriminerend toezicht, met als gevolg dat tot 1990 veel aanvragen werden ingediend voor een Duits paspoort waarmee vervolgens emigratie naar Duitsland mogelijk werd. Het gebied werd na de oorlog ingedeeld bij de woiwodschap Pommeren, waarvan het vroegere Danzig, nu Gdańsk, de hoofdstad is. Sinds 1990 kregen de Kasjoeben meer ruimte om zich cultureel te profileren.

Zie ook

Bronnen

  • J. Brown Mason, The Danzig Dilemma; a Study in Peacemaking by Compromise, 1946
  • R. Blanke, Orphans of Versailles: The Germans in Western Poland 1918-1939, 1993
  • T. Hunt Tooley, National identity and Weimar Germany: Upper Silesia and the eastern border, 1918-1922, 1997
  • S. Wolff, The German Question Since 1919: An Analysis with Key Documents, 2003
  • H. Boockmann, Ostpreussen und Westpreussen, 2002