In de wereld van vandaag is Francis Fukuyama een onderwerp dat van groot belang is voor een breed publiek. Het belang van Francis Fukuyama komt tot uiting in de impact ervan op de samenleving, de economie en de cultuur. Zowel experts als amateurs tonen grote belangstelling voor dit onderwerp en proberen de implicaties en gevolgen ervan te begrijpen. Bovendien is Francis Fukuyama een voortdurend evoluerend onderwerp, met nieuw onderzoek en ontwikkelingen die mensen geïnteresseerd en betrokken houden bij de studie ervan. In dit artikel zullen we Francis Fukuyama en zijn invloed op verschillende gebieden diepgaand onderzoeken, en zo een alomvattende visie bieden die ons in staat stelt de impact ervan in de wereld van vandaag te begrijpen.
Yoshihiro Francis Fukuyama (Chicago, 27 oktober 1952) is een Amerikaanse socioloog, politicoloog en filosoof. Zijn bekendste werken zijn The End of History and the Last Man (1992) en zijn twee boeken over politieke ontwikkeling The Origins of Political Order: From Prehuman Times to the French Revolution (2011) en Political Order and Political Decay: From the Industrial Revolution to the Globalisation of Democracy (2014).
Fukuyama is hoogleraar aan de faculteit politieke wetenschappen van de universiteit van Stanford. Aldaar is hij sinds 2010 ook hoofdonderzoeker bij het Freeman Spogli Institute for International Studies, directeur van het Center on Democracy, Development and the Rule of Law en onderwijsdirecteur van Ford Dorsey master's of International Policy. Voordien was hij hoogleraar en directeur van het internationale ontwikkelingsprogramma aan de School of Advanced International Studies van de Johns Hopkins-universiteit. Voorheen was hij hoogleraar aan de School of Public Policy van de George Mason-universiteit.
Francis Fukuyama is geboren in Chicago in 1952, maar groeide op in New York. Zijn grootvader langs vaderlijke zijde was gevlucht voor de Russisch-Japanse oorlog van 1905 en was een ondernemer in Los Angeles tot hij werd geïnterneerd vanwege zijn Japanse afkomst tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zijn vader, geboren in Los Angeles, werd congretionalistisch predikant en onderwees godsdienstwetenschappen in de Pennsylvania State University en daarna de Universiteit van Chicago. Zijn moeder was geboren in Kyoto in Japan en was de dochter van de eerste voorzitter van de Universiteit van Osaka en oprichter van het Departement Economie aan de Universiteit van Kyoto. Zij kwam in 1949 naar de Verenigde Staten. Hij heeft weinig connecties met de Japanse cultuur overgehouden en noemt zichzelf gewoon 'Amerikaan' i.p.v. 'Japans-Amerikaan' of 'Aziatisch-Amerikaan':
En ik dacht dat dat het Amerika was, dat ik had zien ontstaan na het burgerrechtentijdperk in de Verenigde Staten. Ik herinner me dat mijn vader me altijd vertelde: 'Als iemand zei: 'Waar kom je vandaan?' - dan moet je zeggen: 'Ik ben een Amerikaan, want een Amerikaan zijn heeft geen raciale connotatie.' Of je voorouders uit Japan komen, maakt niet uit.' En, weet je, dat is het soort Amerika waar ik bewondering voor had toen ik opgroeide, en ik dacht dat we het echt voor elkaar hadden gekregen.
Francis Fukuyama behaalde een bachelor klassieke talen aan Cornell-universiteit en studeerde o.a. politieke filosofie bij Allan Bloom, een professor die een grote invloed zou hebben op zijn denken en op de neoconservatieve beweging in het algemeen. Daarna ging hij naar Yale-universiteit om literatuurwetenschap te studeren - samen met deconstructionist Paul de Man - waarvan hij zei dat het "een soort intellectuele zijreis ." Vervolgens trok hij voor 6 maanden naar Parijs om bij Roland Barthes en Jacques Derrida te studeren, maar raakte gedesillusioneerd:
Ik werd afgeschrikt door hun nihilistische idee van wat literatuur was. Het had niets te maken met de wereld. Ik kreeg zo'n afkeer van die hele overintellectuele benadering dat ik me in plaats daarvan op kernwapens richtte.
In een interview in 2018 zei hij zelfs:
Ik besloot dat het totale onzin was. Ze huldigden een soort Nietzscheaans relativisme dat zei dat er geen waarheid is, geen argument dat superieur is aan enig ander argument. Toch waren de meesten van hen toegewijd aan een marxistische agenda. Dat leek volledig tegenstrijdig. Als je echt een moreel relativist bent, is er geen reden waarom je het nationaalsocialisme of de raciale superioriteit van de Europeanen niet zou bevestigen, want niets is meer waar dan iets anders. Ik vond het een failliete manier van werken en besloot het roer om te gooien en politicologie te gaan studeren.
— 'What Follows the End of History? Identity Politics', The Chronicle of Higher Education, F. Fukuyama geïnterviewd door Evan Goldstein, 27 augustus 2018
Hij begon politieke wetenschappen te studeren in Harvard-universiteit - o.a. onder Samuel Huntington (wiens these van botsende beschaving tegenover Fukuyama's universalistisch liberalisme zou staan na de Koude Oorlog, hoewel Fukuyama altijd respect zou behouden voor zijn oudprofessor) en Harvey Mansfield - en zou in 1981 zijn doctoraat behalen met zijn these over Sovjet-beleid in het Midden-Oosten, waarover hij ook veel onderzoek deed bij RAND Corporation sinds 1979. In 1981 zou hij door Paul D. Wolfowitz - die een goede vriend van hem was tot een dispuut over de Irakoorlog - uitgenodigd worden om te werken in het Amerikaanse State Department om mee te helpen met de beleidsplanning van de Reagan-administratie, wat hij 2 jaar deed (1981-1982) en nam o.a. deel aan een Amerikaanse delegatie voor een Egyptisch-Israëlische conferentie over Palestijnse autonomie. In 1983 ging hij terug voor RAND werken en schreef 6 jaar lang rapporten over o.a. de Sovjet-oorlog in Afghanistan (in 1980 was hij al eens naar Pakistan gegaan om te rapporteren) en Sovjet-beleid t.o.v. 'de Derde Wereld'. In 1987 werkte hij mee aan The Soviet Union and the Third World: The Last Three Decades en in 1989 ging hij terug bij de State Department als adjunct-directeur voor Europese politiek-militaire zaken. Maar hetzelfde jaar al zou hij op eigen initiatief weer vertrekken na de publicatie van zijn artikel 'The End of History?' om het boek The End of History and the Last Man te schrijven dat in 1992 werd gepubliceerd. Het artikel was gebaseerd op een lezing die Fukuyama eerder had gegeven op de Universiteit van Chicago (o.a. op initiatief van zijn voormalige prof Allan Bloom die ook een antwoord schreef op Fukuyama's artikel en het aanprees). In de jaren 90 zou hij twee andere boeken schrijven - Trust: The Social Virtues and the Creation of Prosperity (1995); The Great Disruption: Human Nature and the Reconstitution of Social Order (1999) - en verscheidene artikelen publiceren. Van 1995 tot 1996 werkte hij terug bij de RAND Corporation en in 1996 werd hij hoogleraar aan de George Mason-universiteit tot 2001. In 2002 schreef hij Our Posthuman Future: Consequences of the Biotechnology Revolution, waarin hij waarschuwt voor mogelijke gevaren van biotechnologie: hij is niet tegen biotechnologie an sich en de medische toepassingen zijn beloftevol, maar hij denkt dat "de problemen veel subtieler zijn en dat ze vermengd zijn met de goede dingen die het gaat brengen, en daarom is het ." Een verandering of beter begrip van de menselijke natuur zou kunnen leiden tot nieuwe pogingen tot sociale controle waar utopistische revolutionairen van de 20ste eeuw hadden gefaald door hun onbegrip van die menselijke natuur (zo heeft Marx' communisme, volgens Fukuyama, "de natuurlijke neiging om verwanten en privé-eigendom te bevoordelen" niet meegerekend). Fukuyama was omwille van deze bezorgdheid lid geworden van de Presidentsraad over bio-ethiek (2001-2004) onder de George W. Bush-administratie (waarmee hij het nochtans over buitenlands beleid sterk oneens was).
Fukuyama rekende zichzelf tot de neoconservatieven en verdedigde vaak conservatieve standpunten, zoals in het migratiedebat en buitenlands beleid als een van de ondertekenaars van het Project for the New American Century. Een jaar voor de Amerikaanse invasie van Irak in 2003 veranderde hij van standpunt en hij keurde de Irakoorlog vervolgens af en over de neoconservatieven spreekt hij in de derde persoon:
"Het neoconservatisme als politiek symbool en ideeëngoed, is geëvolueerd tot iets dat ik niet langer kan steunen (...)
— F. Fukuyama: America at the Crossroads. Democracy, Power, and the Neoconservative Legacy (2006)
Deze breuk zorgde voor het einde van vriendschappelijke relaties met Paul D. Wolfowitz (vriend en collega sinds 1980') en Charles Krauthammer (die zijn The End of History and the Last Man nog 'Gewaagd, helder, schandalig briljant.' had genoemd). In een interview met de VPRO zei hij dat als hij zelf de "Marx" van deze beweging is, dat de regering-Bush dan "leninistisch" bezig is, zoals Ken Jowitt - Amerikaans journalist - het ook formuleerde:
"(...) heeft de regering Bush geconcludeerd dat Fukuyama's historisch tijdschema te laissez-faire is en bij lange na niet genoeg aandacht heeft voor de hefbomen van de historische verandering. De geschiedenis, zo heeft de regering Bush geconcludeerd, heeft doelbewuste organisatie, leiderschap en richting nodig. In deze ironie der ironieën heeft de identificatie door de regering-Bush van regimeverandering als cruciaal voor haar antiterreurbeleid en integraal onderdeel van haar verlangen naar een democratische, kapitalistische wereld geleid tot een actief "Leninistisch" buitenlands beleid in plaats van Fukuyama's passieve "Marxistische" sociale teleologie."
Hierover schreef hij in 2006 America at the Crossroads: Democracy, Power, and the Neoconservative Legacy (Amerikaanse editie)/After the Neo Cons: Where the Right went Wrong (Britse editie). Hij heeft zich sinds de 21ste eeuw beziggehouden met ontwikkelingssamenwerking en schreef daar veel over, zoals zijn boeken State-Building: Governance and World Order in the 21st Century (2004), Nation-Building: Beyond Afghanistan and Iraq (2006), Falling behind: explaining the development gap between Latin America and the United States (2008), The Origins of Political Order: From Prehuman Times to the French Revolution (2011) en Political Order and Political Decay: From the Industrial Revolution to the Globalisation of Democracy (2014) en zijn artikels, o.a. Social capital, civil society and development (2001), "Stateness" first (2005), The Post-Washington Consensus Development After the Crisis (2011) en Governance: What Do We Know, and How Do We Know It? (2016). Hij heeft zich ook met andere politieke onderwepen beziggehouden, o.a. islam in de 21ste eeuw, immigratie en verdedigingen van zijn 'einde van de geschiedenis'-these.
Fukuyama zit in de adviesraad van verschillende instellingen, zoals NED en Freedom House en leidt het ontwikkelingsprogramma Center on Democracy, Development and the Rule of Law van zijn Stanford-universiteit.
In een interview in 2018 voor het Engelse tijdschrift The New Statesman zei Francis Fukuyama over de terugkeer van het socialisme in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië:
"It all depends on what you mean by socialism. Ownership of the means of production – except in areas where it’s clearly called for, like public utilities – I don’t think that’s going to work. If you mean redistributive programmes that try to redress this big imbalance in both incomes and wealth that has emerged then, yes, I think not only can it come back, it ought to come back. This extended period, which started with Reagan and Thatcher, in which a certain set of ideas about the benefits of unregulated markets took hold, in many ways it’s had a disastrous effect. At this juncture, it seems to me that certain things Karl Marx said are turning out to be true. He talked about the crisis of overproduction… that workers would be impoverished and there would be insufficient demand."
- Vertaling: Het hangt er helemaal van af van wat je bedoelt met socialisme. Eigendom van de productiemiddelen, ik denk niet dat dat gaat werken, behalve op terreinen waar het echt noodzakelijk is, zoals nutsbedrijven. Als je herverdelingsprogramma's bedoelt waarmee de ontstane grote onbalans in inkomen en rijkdom wordt geprobeerd te herstellen, ja dan denk ik dat het niet alleen terug kan komen, het zou ook terug moeten komen. De lange periode, die begon met Reagan en Thatcher, waarin bepaalde ideeën over de voordelen van niet-gereguleerde markten ingang vonden, heeft in veel opzichten een rampzalig effect gehad. Op dit moment lijkt het me dat bepaalde dingen die Karl Marx heeft gezegd waar blijken te zijn. Hij sprak over de crisis van de overproductie... dat arbeiders zouden verarmen en er onvoldoende vraag zou zijn.
Daarnaast steunt hij Oekraïne in het conflict tegen Rusland en gelooft dat Oekraïne kan/zal winnen en in het tijdschrift American Purpose - waar hij deel uitmaakt van de redactie - doet hij allerlei voorspellingen:
In 2022 heeft Aleksandr Doegin nog een antwoord geformuleerd op ieder van Fukuyama's punten.
Fukuyama heeft ook het belang van nationale identiteit aangekaart, aangezien enkel de natiestaat de macht en legitimiteit heeft om liberale rechten af te dwingen. Hoewel een territoriaal beperkt nationalisme moeilijk lijkt overeen te stemmen met liberaal universalisme, tracht Fukuyama in Foreign Affairs deze paradox te overstijgen:
Het liberalisme, met zijn universalistische pretenties, staat misschien moeilijk naast een schijnbaar parochiaal nationalisme, maar de twee kunnen met elkaar worden verzoend. De doelstellingen van het liberalisme zijn volledig verenigbaar met een wereld verdeeld in natiestaten. . . . Liberale rechten zijn zinloos als ze niet door een staat kunnen worden afgedwongen ... De territoriale bevoegdheid van een staat komt noodzakelijkerwijs overeen met het gebied dat wordt bezet door de groep individuen die het sociaal contract hebben ondertekend. Mensen die buiten die jurisdictie wonen, moeten hun rechten door die staat laten respecteren, maar niet noodzakelijkerwijs afdwingen. . . . De noodzaak van internationale samenwerking bij de aanpak van problemen zoals de klimaatopwarming en pandemieën is nog nooit zo duidelijk geweest. Maar één bepaalde vorm van macht, het vermogen om regels af te dwingen door te dreigen met of daadwerkelijk gebruik te maken van geweld, blijft onder controle van natiestaten. . . . De uiteindelijke macht, met andere woorden, blijft de bevoegdheid van natiestaten, wat betekent dat de controle van de macht op dit niveau van cruciaal belang blijft. . . . . Er is dus geen noodzakelijke tegenstelling tussen liberaal universalisme en de noodzaak van natiestaten. De normatieve waarde van mensenrechten mag dan universeel zijn, handhavingsbevoegdheid is dat niet; het is een schaars goed dat noodzakelijkerwijs op een territoriaal afgebakende manier wordt toegepast.
— A Country of Their Own: Liberalism Needs the Nation, Francis Fukuyama
Hij is erg kritisch voor de 45ste President van de Verenigde Staten Donald Trump en voor de Republikeinse Partij. Hij zegt dat liberale democraten de problemen van Trump-aanhangers serieus moeten nemen en dat een inclusieve nationale identiteit moet worden opgebouwd.
In zijn bekendste boek The End of history and the Last Man (Het einde van de geschiedenis en de laatste mens) verdedigt Fukuyama de stelling dat het einde van de Koude Oorlog meteen ook het het eindpunt van de ideologische evolutie van de mensheid zal zijn en dat daarbij de westerse liberale democratie de ultieme vorm openbaar bestuur zal blijken te zijn.
Het werk bestaat uit twee delen: een 'empirisch' en een 'normatief' deel. Fukuyama beweert dat "de overwinning van het liberalisme vooral heeft plaatsgevonden in het rijk van de ideeën of het bewustzijn en nog onvolledig is in de echte of materiële wereld. Maar er zijn krachtige redenen om te geloven dat het het ideaal is dat op de lange termijn de materiële wereld zal regeren." Daarmee zegt hij dat 'het einde van de geschiedenis' eerder een normatieve dan empirische vaststelling is. "Het normatieve oordeel is kritisch afhankelijk van empirisch bewijs met betrekking tot, bijvoorbeeld, de werkbaarheid van kapitalistische en socialistische economische systemen, maar berust uiteindelijk op supra-empirische gronden." In het eerste deel poogt Francis Fukuyama aan te tonen dat een hegeliaans concept van 'geschiedenis' "als een coherente, gerichte evolutie van menselijke samenlevingen als geheel" bestaat door te wijzen op economische ontwikkeling op basis van natuurwetenschappelijke vooruitgang. Volgens Fukuyama is dat echter onvoldoende om de verspreiding van liberale democratieën en vrije markten te verwachten, aangezien het "niet meer doet dan ons hoop geven dat de wereldgeschiedenis een progressief karakter heeft, en niet het normatieve geval bewijst." Daarvoor is, volgens hem, het platoonse concept van thymos nodig, het deel van de ziel dat volgens de Oudgriekse filosoof mensen aanzette om waarde toe te kennen aan anderen en zichzelf. Fukuyama verbindt dit met Hegels concept van een "strijd voor erkenning" en beweert dat dit de basis is voor het succes van de liberaal-democratische ideologie. "We kunnen de totaliteit van het revolutionaire fenomeen niet begrijpen als we de werking van de thymotische woede en de vraag naar erkenning die gepaard ging met de economische crisis van het communisme, niet op waarde schatten."
Daarnaast probeert hij de verschillende vormen van kritiek te weerleggen die filosofen als Nietzsche, Marx en Rousseau hebben geuit op de liberale vrije-markt-democratie. Volgens Fukuyama hebben Nietzsche en Heidegger de "normatieve basis van de moderne liberale democratie inderdaad in gevaar gebracht door de filosofische 'crisis van de moderniteit'" en heeft postmoderne filosofie een bijzonder negatieve invloed gehad op de verdediging van het maatschappijmodel. Hij zegt daarbij dat deze "aporie, het meest serieus besproken in het Strauss-Kojève-debat, de centrale intellectuele kwestie van onze tijd is." Fukuyama baseert zich namelijk op de ideeën van de filosoof Alexandre Kojève. Opvallend is dat Kojève een heel andere visie op het werk van Hegel heeft dan Karl Popper. Karl Popper noemt in zijn werk The Open Society and Its Enemies (1945) Hegel samen met Marx en Plato als een vijand van de open samenleving. Alexandre Kojève ziet Hegel juist als een voorstander van de liberale (open) samenleving.
Professor Fukuyama draagt het boek op aan zijn overleden oudprofessor Samuel Huntington. In het voorwoord geeft Fukuyama aan dat hij De oorsprong van onze politiek schreef om verder te bouwen op Huntingtons werk Political Order in Changing Societies uit 1968 en fundamentele nieuwe inzichten te integreren. Daarnaast heeft Fukuyama belangstelling voor de problemen van failed states, waar de internationale gemeenschap veel moeilijkheden heeft ondervonden om daar moderne natiestaten te ontwikkelen.
De antwoorden op veel van deze vragen zijn niet te vinden in Political Order in Changing Societies; en een nieuwe blik op Huntingtons thematiek vraagt om een uitgebreide verheldering van deze onderwerpen. Vandaar dit boek, over de historische achtergronden van instellingen, maar ook over het proces van politiek verval.
Het boek behandelt de ontwikkeling van instellingen van "voormenselijke tijden tot aan de vooravond van de Franse en Amerikaanse Revolutie." Dit boek is ondergebracht in vijf delen:
27 oktober 1952 | geboorte te Chigago, Verenigde Staten van Amerika |
---|---|
1974 | Bachelor klassieke talen, Cornell-universiteit, Ithaca, New York |
1976 | stage bij U.S. Arms Control and Disarmament Agency |
1978-1979 | adviseur, werkend voor PanHeuristics Inc., adviesbureau onder Albert Wohlstetter |
1979-1981 | RAND Corporation, Santa Monica, Californië |
1981 | Doctoraat politieke wetenschappen - Sovjet-buitenlandpolitiek Midden-Oosten, Harvard-universiteit, Cambridge, Massachusetts |
1979-1981 | RAND Corporation, Santa Monica, Californië |
1981-1982 | Policy Planning Staff, State Department of the United States of America, Washington D.C.
lid van de Amerikaanse delegatie bij het Egyptisch-Israëlische onderhoud over de Palestijnse kwestie |
1983-1989 | RAND Corporation, Santa Monica, Californië |
1989-1990 | adjunct-directeur Policy Planning Staff, State Department of the United States of America, Washington D.C. |
1990-1994 | RAND Corporation, Santa Monica, Californië |
1994-1996 | niet-ingezeten onderzoeker, Instituut voor Buitenlands Beleid, Johns Hopkins School of Advanced International Studies, Washington D.C.
directeur van de SAIS Telecommunications Project, Washington D.C. |
1996-2001 | professor overheidsbeleid, George Mason University, Fairfax County, Virginia |
2001-2010 | professor internationale politieke economie, Johns Hopkins-universiteit (SAIS), Washington D.C |
2008- | gastprofessor Universiteit van Aarhus, Denemarken |
2010- | professor politieke wetenschappen, Stanford-universiteit, Californië, Verenigde Staten van Amerika |
2019- | directeur masteropleiding internationaal beleid, Stanford-universiteit, Californië, Verenigde Staten van Amerika |
Eredoctoraten |
|
Prijzen |
|
Bronnen, noten en/of referenties
|