Probleem van Wallace

In de wereld van vandaag is Probleem van Wallace een onderwerp dat een ongekende relevantie heeft verworven. Sinds de oprichting ervan heeft het grote belangstelling gewekt en is het onderwerp geweest van meerdere studies en onderzoek op verschillende gebieden. Met het verstrijken van de tijd is Probleem van Wallace geëvolueerd en aangepast aan veranderingen in de samenleving, waardoor het een actueel onderwerp is geworden dat nog steeds voor discussie en controverse zorgt. In dit artikel zullen we de verschillende aspecten van Probleem van Wallace onderzoeken, de impact ervan vandaag analyseren en nadenken over het belang ervan in de hedendaagse wereld.

Het probleem van Wallace is de observatie van de Britse bioloog Alfred Russel Wallace dat de evolutie van de mens op het gebied van cognitie afwijkt van de evolutie zoals die opgaat voor dierlijke cognitie, iets wat hij eigenlijk als onwaarschijnlijk beschouwde. De term wordt wel gebruikt om de discrepantie aan te duiden van wetenschappers die wel de evolutietheorie aanhangen, maar bij de mens een sterk afwijkend uniekheid veronderstellen waar de evolutietheorie geen verklaring voor kan bieden. De evolutionaire continuïteit zou ophouden bij de menselijke geest, iets wat ingaat tegen de toetssteen van Hume die juist wel continuïteit veronderstelt. Enerzijds wordt dit probleem benoemd om aan te geven dat de verschillen tussen mens en dier minder groot zijn dan wel wordt verondersteld, anderzijds wordt de veronderstelde sprong door aanhangers van intelligent design (ID) wel aangehaald als bewijs voor ID.

Tegenwoordig wordt het probleem van Wallace niet meer als probleem beschouwd. Allereerst vereist natuurlijke selectie niet dat elke adaptatie direct een voordeel oplevert, zolang het geen nadelen voor de overleving met zich meebrengt. Daarnaast speelt ook seksuele selectie een rol bij evolutie. Ook zou de vroege mens zich anders dan Wallace stelde wel degelijk in een veeleisender omgeving hebben bevonden. Verder lijkt modern onderzoek naar dierlijke cognitie te suggereren dat het veronderstelde exceptionalisme, het verschil tussen dierlijke en menselijke cognitie, minder groot is dan veelal gedacht en dat er eerder sprake is van evolutionaire continuïteit dan van een dualisme tussen geest en lichaam.

Wallace

Problematisch voor Wallace was dat de menselijke hersenen zich veel verder ontwikkeld hebben dan nodig was in hun aanvankelijke omgeving. Waar hij verder natuurlijke selectie als belangrijkste principe van evolutie zag, maakte hij daarom een uitzondering voor de menselijke hersenen. De menselijke intelligentie, ethiek en bewustzijn zouden zich echter niet helemaal volgens dit principe ontwikkeld hebben. Deze schijnbaar grote sprong week af van het mechanisme van natuurlijke selectie zoals beschreven door Charles Darwin, die met Wallace het mechanisme van natuurlijke selectie uitwerkte, namelijk dat evolutie slechts plaatsvindt in kleine variaties die elk een voordeel op moeten leveren.

Bij evolutie via natuurlijke selectie zouden de hersenen zich moeten ontwikkelen aan de hand van de eisen die de omgeving daaraan stelt. Zoals gebruikelijk in de negentiende eeuw, maakte Wallace daarbij onderscheid tussen de primitieve mens en de beschaafde mens. In 1869 schreef hij in The Quarterly Review een artikel over Principles of Geology van Charles Lyell, Sir Charles Lyell on Geological Climates and the Origin of Species. Daarin verwonderde Wallace zich erover dat de omgeving van de primitieve mens nauwelijks andere eisen stelt dan die van veel dieren, maar dat hun hersenen nauwelijks onderdeden voor die van de beschaafde mens, die zich evenwel bevindt in een omgeving die veel meer eisen stelt.

Naast de hersenen zag Wallace onder meer ook spraak als een menselijk kenmerk die de behoeftes van de vroege mens te boven gingen en pas van nut werden voor de beschaafde mens.

Wallace zag de schijnbare discrepantie waarbij er sprake leek te zijn van saltatie, een sprong in de evolutie, als een mogelijkheid dat hierbij sprake was van het ingrijpen van een hogere intelligentie. Dit zou volgens hem een mogelijke verzoening tussen wetenschap en theologie kunnen betekenen. Niet lang voor het schrijven van dit artikel had Wallace zich dan ook bekeerd tot het spiritualisme. Darwin schreef Wallace dat hij zich niet kon vinden in deze overwegingen en geen noodzaak zag om de menselijke intelligentie te verklaren met het ingrijpen door een hogere intelligentie.

Huxley

Thomas Huxley was een fel aanhanger van Darwin, iets wat hem de bijnaam Darwin's Bulldog opleverde. Huxley ging in Mr. Darwin's Critics uit 1871 in op het probleem van Wallace. Huxley haalde daarbij nota bene een werk van Wallace zelf aan, On Instinct in Man and Animals uit 1870, om duidelijk te maken dat er aan de primitieve mens wel degelijk meer eisen worden gesteld dan aan andere dieren. Verder stelde Huxley dat Wallace te strikt was geweest in zijn adaptationisme. Bij sterk adaptationisme moet elke adaptatie een evolutionair voordeel opleveren om behouden te blijven. Bij zwak adaptationisme kunnen bepaalde eigenschappen echter optreden als bijproduct van een andere aanpassing. Niet elke variatie moet in dat geval altijd direct een voordeel opleveren.

Darwin

Darwin ging tegen Wallace in met zijn boek De afstamming van de mens uit 1871. Hij sloot zich daarin aan bij de kritiek van Huxley. Daarnaast voegde hij toe dat natuurlijke selectie niet het enige mechanisme was in de evolutie. Ook seksuele selectie speelt daarbij een rol, wat betekent dat kenmerken die niet van invloed zijn op de overlevingskansen toch behouden blijven.

Literatuur

Noten

  1. It would certainly appear in the highest degree improbable, that the whole animal kingdom from the lowest zoophytes up to the horse, the dog, and the ape, should have been developed by the simple action of natural laws, and that the animal man, so absolutely identical with them in all the main features and many of the details of his organization, should have been formed in some quite other unknown way. Wallace (1869)
  2. But if the researches of geologists and the investigations of anatomists should ever demonstrate that he was derived from the lower animals in the same way that they have been derived from each other, we shall not be thereby debarred from believing, or from proving, that his intellectual capacities and his moral nature were not wholly developed by the same process. Neither natural selection nor the more general theory of evolution can give any account whatever of the origin of sensational or conscious life. They may teach us how, by chemical, electrical, or higher natural laws, the organized body can be built up, can grow, can reproduce its like; but those laws and that growth cannot even be conceived as endowing the newly-arranged atoms with consciousness. But the moral and higher intellectual nature of man is as unique a phenomenon as was conscious life on its first appearance in the world, and the one is almost as difficult to conceive as originating by any law of evolution as the other. We may even go further, and maintain that there are certain purely physical characteristics of the human race which are not explicable on the theory of variation and survival of the fittest. The brain, the organs of speech, the hand, and the external form of man, offer some special difficulties in this respect, to which we will briefly direct attention. Wallace (1869)
  3. Natuurlijke selectie kan alleen werken door middel van het behouden en accumuleren van oneindig kleine, erfelijke modificaties, die elk voordelig zijn voor het wezen dat wordt behouden Darwin (2007)
  4. In the brain of the lowest savages, and, as far as we yet know, of the pre-historic races, we have an organ so little inferior in size and complexity to that of the highest types (such as the average European), that we must believe it capable, under a similar process of gradual development during the space of two or three thousand years, of producing equal average results. But the mental requirements of the lowest savages, such as the Australians or the Andaman islanders, are very little above those of many animals. The higher moral faculties and those of pure intellect and refined emotion are useless to them, are rarely if ever manifested, and have no relation to their wants, desires, or well-being. How, then, was an organ developed so far beyond the needs of its possessor? Natural selection could only have endowed the savage with a brain a little superior to that of an ape, whereas he actually possesses one but very little inferior to that of the average members of our learned societies. Wallace (1869)
  5. The same line of argument may be used in connexion with the structural and mental organs of human speech, since that faculty can hardly have been physically useful to the lowest class of savages An instrument has been developed in advance of the needs of its possessor. Wallace (1869)
  6. While admitting to the full extent the agency of the same great laws of organic development in the origin of the human race as in the origin of all organized beings, there yet seems to be evidence of a Power which has guided the action of those laws in definite directions and for special ends.
    we must therefore admit the possibility, that in the development of the human race, a Higher Intelligence has guided the same laws for nobler ends. Wallace (1869)
  7. Such, we believe, is the direction in which we shall find the true reconciliation of Science with Theology on this most momentous problem. Wallace (1869)
  8. As you expected, I differ grievously from you, and I am very sorry for it. I can see no necessity for calling in an additional and proximate cause in regard to man. Darwin (1887)