René Huyghe

Tegenwoordig is René Huyghe een onderwerp van groot belang en relevantie geworden in verschillende gebieden van de samenleving. De impact ervan is voelbaar in verschillende sectoren, van cultuur tot technologie, politiek en economie. Omdat René Huyghe debat en belangstelling blijft genereren, is het van cruciaal belang om de invloed ervan op ons dagelijks leven te begrijpen. In dit artikel zullen we de verschillende facetten van René Huyghe onderzoeken en het belang ervan in de huidige context bespreken. Van zijn oorsprong tot zijn evolutie, door zijn implicaties en uitdagingen, blijft René Huyghe een onderwerp van voortdurende studie en reflectie voor academici, experts en het grote publiek.

René Huyghe
Huyghe (Erasmusprijs, 1966)
Persoonlijke gegevens
Geboortedatum 3 mei 1906
Geboorteplaats Arras
Overlijdensdatum 5 februari 1997
Overlijdensplaats Parijs
Wetenschappelijk werk
Vakgebied Kunst
Onderzoek Kunstpsychologie
Overig onderzoek Esthetica
Alma mater Universiteit van Parijs
École du LouvreBewerken op Wikidata
Portaal  Portaalicoon   Kunst & Cultuur

René Huyghe (Arras, 3 mei 1906 - Parijs, 5 februari 1997) was een Frans conservator, hoogleraar en schrijver over kunstgeschiedenis, kunstpsychologie en esthetica.

Levensloop

Huyghe studeerde filosofie en esthetica aan de Sorbonne en aan de École du Louvre.

In 1930 werd hij aangesteld door het Louvre als conservator voor schilderkunst en kort daarop werd hij gepromoveerd tot hoofdconservator van het museum. In 1936 kreeg hij op een leeftijd van dertig jaar een aanstelling als hoogleraar aan het Collège de France.

Hij richtte de tijdschriften L'Amour de l'Art en Quadrige op en schreef daar ook kunstkritieken voor. Hij was een van de eerste Fransen die films maakte over kunst, zoals zijn film over Peter Paul Rubens waarmee hij een prijs won tijdens de Biënnale van Venetië. Verder richtte hij de Federation internationale du film sur l'art (FIFA) op.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog organiseerde hij de evacuatie van schilderijen van het Louvre naar onbezet gebied en zorgde hij tot de bevrijding van Frankrijk voor de bescherming van de werken.

In 1950 werd hij door het Collège de France uitgekozen de leerstoel psychologie van de beeldende kunst te bezetten en van 1960 tot aan zijn dood was hij lid van de Académie française. In 1966 werd hij samen met Herbert Read onderscheiden met een Erasmusprijs.

In 1974 werd hij benoemd tot directeur van het Musée Jacquemart-André. Voor UNESCO maakte hij deel uit van het internationaal comité van experts voor het behoud van Venetië. Verder diende hij voor de kunstraad van musea in Frankrijk.

Erkenning

Bibliografie (selectie)

  • 1935: Histoire de l’art contemporain, Alcan
  • 1936: Cézanne, Plon
  • 1952: La Peinture d’Occident Cent chefs-d’œuvre du musée du Louvre, Nouvelles éditions françaises
  • 1955: Dialogue avec le visible, Flammarion
  • 1957, 1958 en 1961: L’Art et l’Homme, Larousse, in drie delen
  • 1958: Van Gogh, Flammarion
  • 1960: L’Art et l’Homme, Flammarion
  • 1964: Delacroix ou le Combat solitaire, Hachette
  • 1965: Les Puissances de l’image, Flammarion
  • 1967: Sens et destin de l’art, Flammarion
  • 1970: L’Art et le Monde moderne, met Jean Rudel, Larousse, in twee delen
  • 1971: Formes et Forces, Flammarion
  • 1974: La Relève du Réel, la peinture française au XIXe siècle, impressionnisme, symbolisme, Flammarion
  • 1974: Ce que je crois, Grasset
  • 1976: La nuit appelle l'aurore, dialogue orient-occident sur la crise contemporaine, met Daisaku Ikeda, Flammarion
  • 1981: La Relève de l’Imaginaire, la peinture française au XIXe siècle, réalisme et romantisme, Flammarion
  • 1985: Les Signes du temps et l’Art moderne, Flammarion
  • 1987: Se perdre dans Venise, met Marcel Brion, Arthaud
  • 1991: Psychologie de l’art, résumé des cours du Collège de France, Le Rocher