In de wereld van vandaag is Uitvaert van mijn Dochterken voor veel mensen een interessant onderwerp geworden. Vanaf het ontstaan tot aan de impact ervan op de samenleving heeft Uitvaert van mijn Dochterken een voortdurend debat voortgebracht dat diepgaande reflectie vereist. In dit artikel zullen we de verschillende aspecten onderzoeken die verband houden met Uitvaert van mijn Dochterken, van de geschiedenis ervan tot de relevantie ervan vandaag de dag. Door middel van gedetailleerde analyse proberen we een compleet en objectief beeld te bieden van Uitvaert van mijn Dochterken, met als doel de lezers een breder inzicht in dit onderwerp te geven.
Uitvaert van mijn dochterken is een literair werk (klaagzang) van Joost van den Vondel uit 1633. Het gaat over de dood van zijn dochter Saertje die op jonge leeftijd stierf. Om zijn verdriet te verwerken begon hij zijn gedachten om te zetten in woorden.
De felle Doot, die nu geen wit magh zien,
Verschoont de grijze liên.
Zij zit omhoogh, en mikt met haren schicht
Op het onnozel wicht,
En lacht, wanneer, in 't scheien,
de droeve moeders schreien
Zy zagh er een, dat, wuft en onbestuurt,
De vreught was van de buurt,
En, vlugh te voet, in 't slingertouwtjesprong:
Of zoet Fiane zong,
En huppelde, in het reitje,
om 't lieve lodderaitje;
Of dreef, gevolgd van ene wakkre troep,
De rinkelende hoep
De straten door: of schaterde op een schop
Of speelde met de pop,
Het voorspel van de dagen,
Die d’eerste vreugd verjagen.
Of onderhield, met bikkel en bonket,
De kinderlijke wet,
En rolde en greep, op ’t springend elpenbeen,
De beentjes van de steen;
En had dat zoete leven
Om geld noch goed gegeven:
Maar wat gebeurt? terwijl het zich vermaakt'
Zoo wort het hart geraackt,
(dat speelziek hart) van eenen scharpen flits,
Te dootlick en te bits.
De doot quam op de lippen,
En 't zieltje zelf ging glippen.
Toen stont helaas! de jammerende schaar
Met tranen om de baar,
En kermde noch op 't lijck van haar gespeel,
En wenschte lot en deel
Te hebben met haar kaartje,
En doot te zijn als Saartje.
De speelnoot vlocht (toen 't anders niet mocht zijn)
Een krans van roosmarijn,
Ter liefde van heur beste kameraat.
O' krancke troost! wat baat
de groene en goude lover?
Die staatsie gaat haast over.
Vondel stelt zijn dochter voor als onschuldig, lief kind. De dood vergelijkt hij met een boogschutter die genadeloos toeslaat.