In dit artikel zullen we de fascinerende wereld van Volkstaal (moedertaal) verkennen, een onderwerp dat de aandacht heeft getrokken van mensen van alle leeftijden en interesses. Van de impact ervan op de samenleving tot de implicaties ervan voor de populaire cultuur: Volkstaal (moedertaal) blijft een relevant en voortdurend evoluerend onderwerp in de hedendaagse wereld. Op deze pagina's zullen we de geschiedenis ervan, de verschillende perspectieven en de invloed ervan op verschillende gebieden onderzoeken. Ga met ons mee op deze reis om alles te ontdekken wat Volkstaal (moedertaal) te bieden heeft en om onze kennis over dit spannende onderwerp te verrijken.
De volkstaal is de taal van het eigen volk, in tegenstelling tot een vreemde taal — wellicht een vreemde taal die naast die volkstaal veel wordt gebruikt.
Een volkstaal is een zelfstandige, complete taal met een geheel eigen taalsystematiek. Bijvoorbeeld: de Statenbijbel verschilt van de Vulgaat doordat de laatste in het Latijn, de eerste in de volkstaal is geschreven — in dit geval in het Nederlands.
Met het begrip volkstaal — in deze betekenis — tonen overeenkomst de begrippen landstaal en cultuurtaal.
In het moderne West-Europa heeft een emancipatie van de volkstalen plaatsgevonden. Toen in de Renaissance de klassieken werden herontdekt, waren de voertalen waarin de klassieke en de nieuwe geleerdheid werden overgedragen, het Latijn en in mindere mate het Grieks. Taal- en vooral grammaticaonderricht werd gemodelleerd naar de taalregels van deze standaardtalen. Daardoor werden in de volkstalen bijvoorbeeld naamvallen verondersteld, waar die helemaal niet aanwezig waren; het Latijn had die, dus moesten ook het Engels of het Frans ze hebben. De eerste grammatica van het Spaans (1492) leek sterk op een Latijnse grammatica van dezelfde auteur, Antonio de Nebrija.
Maar rond dezelfde tijd, dus aan het einde van de Middeleeuwen, werd veel literair werk al in de volkstaal geschreven. Met het ontstaan van de moderne taalwetenschap, vanaf de zestiende eeuw, en met de ontdekking van steeds meer talen, nam het inzicht toe dat er een grote verscheidenheid aan talen bestond. Vreemde talen en volkstalen werden steeds meer als opzichzelfstaande studieobjecten beschouwd, al brak dit inzicht pas in de negentiende eeuw ten volle door.
Een vergelijkbare ontwikkeling lieten na de Tweede Wereldoorlog de zelfstandig wordende koloniën van Europese mogendheden zien. Was in Indonesië het Maleis tot dusver vooral een lingua franca geweest, terwijl het Nederlands de taal van de maatschappelijke bovenlaag was, deze volkstaal werd nu een nationale taal in een van haar vormen: de Bahasa Indonesia. Deze ontwikkeling was overigens al decennia eerder in gang gezet.
In de Filipijnen vond een vergelijkbare aflossing van de wacht plaats. In de negentiende eeuw was het Spaans er de taal van de bovenklasse geweest, in de twintigste was dat het (Amerikaans) Engels, maar na de Tweede Wereldoorlog werd het Tagalog, de taal van onder meer de hoofdstad Manilla en omstreken, de nationale taal.
"Nationale taal" is overigens een ander begrip dan "volkstaal". In Indonesië worden honderden volkstalen gesproken, van het Atjees tot de volstrekt onverwante talen van Papoea. Het eilandenrijk van de Filipijnen kent eveneens een groot aantal talen; de situatie wordt daar voor de taalgebruiker zelf soms onoverzichtelijk: zij heeft gebrekkig Tagalog geleerd, spreekt zelf een volkstaal, maar haar man, die uit een iets andere streek komt, is een andere taal gewoon, en zijn familie gebruikt weer andere. Al deze sprekers gebruiken dagelijks een volkstaal, terwijl zij de dominante volkstaal (de nationale taal) niet, gebrekkig, of als tweede taal beheersen.
Niet altijd wordt, bij verzelfstandiging van een natie, een van de volkstalen dominant. In Nieuw-Zeeland voert het Maori een achterhoedegevecht tegen het Engels; in vele landen van Latijns-Amerika is na hun onafhankelijkheid het Spaans overheersend gebleven.