Eicel

In het artikel van vandaag gaan we het belang van Eicel in onze huidige samenleving analyseren. Eicel is een onderwerp dat de afgelopen jaren grote relevantie heeft verworven en op verschillende gebieden voor discussie en controverse heeft gezorgd. Door de geschiedenis heen is Eicel van fundamenteel belang geweest in het leven van mensen en heeft het hun manier van denken, handelen en omgaan met hun omgeving beïnvloed. In dit artikel zullen we verschillende aspecten onderzoeken die verband houden met Eicel, van de impact ervan op cultuur en samenleving tot de rol ervan in persoonlijke en professionele ontwikkeling. Daarnaast zullen we de ethische en morele implicaties van Eicel onderzoeken, evenals het potentieel ervan om positieve veranderingen in de wereld te genereren. Zonder twijfel is Eicel een onderwerp dat onze aandacht en reflectie verdient, dus we hopen dat dit artikel als startpunt dient om de studie en het begrip ervan te verdiepen.

Een menselijke eicel

Een eicel is de niet beweeglijke, vrouwelijke gameet of geslachtscel. De mannelijke gameten, de zaadcellen, zijn beweeglijk, doordat ze flagellen bezitten. De biologische term voor eicel is ovum (meervoud ova, van het Latijnse woord ovum dat ei of eicel betekent).

Bij hogere dieren, inclusief de mens, ontstaan eicellen in de vrouwelijke geslachtsklieren, de eierstokken.

Menselijke eicel

Bij haar geboorte heeft een vrouw in aanleg enkele duizenden eicellen. Hiervan komen er gedurende haar vruchtbare leven een paar honderd tot rijping. Het proces van de rijping van de eicellen is oögenese.

In het menselijk lichaam is de eicel een van de grootste cellen en is met een diameter tussen de 100 en 200 µm zichtbaar met het blote oog, dus zonder hulp van een microscoop.

De eicel is in tegenstelling tot de zaadcel niet zelf mobiel. Daarentegen bevat een eicel een grote hoeveelheid reservevoedsel om na de versmelting de zygote en het vroege embryo voor de eerste tijd van energie te voorzien. De eicel is door deze reserve de grootste cel van het organisme.

Plantaardige eicel

Bedektzadigen
  • bloem
    • bloembekleedselen (periant)
    • stamper (pistillum)
      • stijl (stylus)
      • stempel (stigma)
      • vruchtbeginsel (ovarium) met
         vruchtbladen (carpellen)
        • placenta
        • navelstreng → zaadstreng (funiculus)
        • zaadknop (ovulum)
          • 1-2 integumenten (met micropyle)
          • nucellus = macrosporangium
            • perisperm (2n) 
            • kiemzakmoedercel =
               embryozakmoedercel =
               macrosporemoedercel
               meiose
              • macrosporetetrade (1n)
                • 3 macrosporen †
                • 1 functionele macrospore =
                   kiemzakkern (≈ embryozak)
                  • macroprothallium (≈ embryozak)
                    • 3 antipoden,
                    • 2 synergiden
                    • eicel of eikern (ovum)
                      bevruchting   ♂ gameet
                      • zygote (2n)zygote
                        • embryo
                          • kiemdrager (suspensor)
                          • worteltje
                          • 2 zaadlobben (cotylen)
                          • spruit
                    • 2 polaire celkernen
                      • secundaire embryozakkern (2n)
                        dubbele bevruchting
                        • secundair endosperm (3n) 
                • primair endosperm (1n) 

In het vruchtbeginsel van een bedektzadige plant kunnen één of meerdere zaadknoppen met elk een eicel (embryozak) voorkomen. De embryozak van een plant bevat in tegenstelling tot een dierlijke eicel minder reservevoedsel. Bij de bedektzadigen versmelt na bevruchting één kern uit de stuifmeelbuis met de secundaire embryozakkern en vormt zo een triploïde (3n) kern. Deze kern groeit uit tot het endosperm (kiemwit), dat reservevoedsel bevat voor de zich later te ontwikkelen plant. De andere kern versmelt met de eicel, dat vervolgens uitgroeit tot het kiempje. Na bevruchting wordt bij dicotylen het reserve voedsel uit het endosperm opgeslagen in de kiemlobben en bij de monocotylen blijft het in het endosperm.

Zie ook