Kernfasewisseling

In dit artikel gaan we dieper in op het onderwerp Kernfasewisseling, een aspect dat de laatste tijd aan grote relevantie heeft gewonnen. Kernfasewisseling is het onderwerp geweest van debat en studie op verschillende gebieden, van psychologie tot politiek, inclusief sociologie en economie. De impact ervan op de samenleving en het dagelijks leven valt niet te ontkennen, en daarom is het van groot belang om de implicaties en mogelijke gevolgen ervan grondig te begrijpen. In dit artikel zullen we verschillende perspectieven op Kernfasewisseling verkennen, de evolutie ervan in de loop van de tijd analyseren en nadenken over de rol die het vandaag de dag speelt. Zonder twijfel is Kernfasewisseling een onderwerp dat de interesse van veel mensen wekt, en we zijn er zeker van dat deze lectuur zeer nuttig zal zijn voor degenen die hun begrip willen verdiepen.

Afwisseling van kernfasen
 
Diplofase (2n)  
karyogamie
K!
meiose
R!

 
Haplofase (1n)
 

Kernfasewisseling, ook wel: cytologische afwisseling van kernfasen is bij meercellige eukaryoten met een geslachtelijke voortplanting het aspect van de levenscyclus dat betrekking heeft op de ploïdiegraad: de afwisseling van een haplofase (haploïde kernfase) en een diplofase (diploïde kernfase).

Afwisseling van kernfases en generatiewisseling

Voorbeelden van kernfasewisseling:
A diplonten met gametische meiose en een eenhuizige diploïde generatie
B diplohaplonten met sporische meiose en een tweehuizige haploïde generatie
C haplonten met zygotische meiose

Een kernfase wordt gevormd door een of twee aaneensluitende generaties met de voortplantingscellen van gelijke ploïdiegraad. Haplofase is de haploïde kernfase, diplofase is de diploïde kernfase.

Bij zich ongeslachtelijk voortplantende organismen kan de ploïdiegraad zich echter niet wijzigen en is er maar één kernfase.

Vaak worden de termen levenscyclus en generatiewisseling zonder onderscheid gebruikt, en wordt er meestal gedoeld op kernfasewisseling. Het begrip wordt vooral gebruikt in de plantkunde in de oude, zeer ruime omgrenzing bij algen, schimmels en planten.

Bij de vorming van de diploïde zygote versmelten 2 haploïde gameten (plasmogamie) en hun celkernen (karyogamie), waarbij het aantal chromosomen in de nieuwe kern het dubbele aantal (2n) wordt van dat van de gameten (1n).

Bij de meiose (reductiedeling, rijpingsdeling) wordt in de sporen het aantal chromosomen (hier ook meiosporen genoemd) teruggebracht tot het oorspronkelijke haploïde aantal. De meiose kan plaatsvinden op verschillende momenten in de levenscyclus ten opzichte van versmelting van de gameten:

  • Haplonten hebben alleen een haplofase met een zygotische meiose, waarbij de diploïde zygote direct weer meiose ondergaat, waarna zich een haploïde gametofyt ontwikkelt. Er is dus geen diploïde generatie. Een dergelijke levenscyclus wordt haplofasische cyclus of zygotische cyclus genoemd.
  • Diplonten hebben alleen een diplofase met een gametische meiose, waarbij de gameten meiotisch gevormd worden door de diploïde generatie, die na de bevruchting zich uit de zygote gegroeid is. Er is dus geen haploïde generatie te onderscheiden. Een dergelijke levenscyclus wordt diplofasische cyclus of gametische cyclus genoemd.
  • Diplohaplonten hebben een afwisseling van diplofase en haplofase, met een sporische meiose of intermediaire meiose, waarbij de diploïde sporofyt door meiose de haploïde (meio)sporen vormt. Er is een zowel een diploïde generatie als een haploïde generatie te onderscheiden. Een dergelijke levenscyclus wordt heterofasische cyclus of diplohaplofasische cyclus genoemd.

Schematisch overzicht kernfasewisseling

De schematische samenvatting laat het verband zien tussen de (cytologische) kernfasewisseling en de (morfologische) generatiewisseling.

Om de typen cytologische kernfasewisseling aan te geven zijn er verschillende (soms door elkaar gebruikte) terminologieën, afhankelijk van het centraal gestelde verschijnsel: het type organisme op grond van de kernfasewisseling, de aard van de levenscyclus of het type meiose.

Bij de typologie van de morfologische generatiewisseling staan het aantal generaties (een, twee of drie) en de onderverdeling in typen van generaties centraal.

Biologische levenscyclus van organismen met geslachtelijke voortplanting
Cyto-
logische
kernfase-
wisseling
Organisme: → Haplont Diplont Diplohaplont (Haplodiplont)
Kernfasen: → Haplofase Diplofase Haplofase en diplofase afwisselend
Levenscyclus: → Haplofasisch Diplofasisch Diplohaplofasisch = Heterofasisch
Meiose: → Zygotisch Gametisch Sporisch = Intermediair
Morfo-
logische

generatie-
wisseling
Monogenetisch:
(monofasisch) →
Monogenetische
haplont
Monogenetische
diplont
Digenetisch:
(difasisch) →
Digenetische
diplont
Digenetische diplohaplonten
Isomorf ↓ Heteromorf ↓
isospoor heterospoor
Trigenetisch:
(trifasisch) →
Trigenetische diplohaplont

Haplonten

Haplonten zijn organismen met een haplofasische cyclus: de meiose vindt direct na de vorming van de diploïde zygote plaats. Men spreekt hier ook wel van zygotische meiose. Hierbij wordt een haploïde generatie gevormd door de gametofyt, die de gameten produceert. Bij dit type cyclus is er geen sprake meer van afwisseling van generaties, omdat er alleen een haploïde generatie is. De diploïde fase bestaat alleen uit de zygote. Voorbeelden zijn te vinden bij veel algen (Dinophyta, diverse Heterokontophyta en Chlorophyta), slijmzwammen (Acrasiomycota) en bepaalde schimmels (Zygomycota en diverse Chytridiomycota en Ascomycota).

Haplont met monogenetische cyclus
  kernfase  
  diplofase
(2n)

haplofase
(1n)
 
Ge-
ne-
ra-
tie
zygote
 bevruch- 
 ting 
B! {
 ← ♂ gameten
♀ gameten  
 gameto- 
fyt
R!  zygotische 
meiose
spore

Diplonten

Monogenetische cyclus

Diplonten zijn organismen, die een diplofasische cyclus hebben, waarbij de meiose direct vóór de bevruchting (dus bij de vorming van de gameten) plaatsvindt. Men spreekt hier ook wel van gametische meiose. Bij dit type cyclus is er geen sprake meer van afwisseling van generaties: er is alleen een diploïde generatie en alleen de gameten vormen de haploïde fase. Voorbeelden zijn te vinden bij verschillende algen van de divisies Heterokontophyta en Groenwieren (Chlorophyta), evenals bij de schimmels Oomycota en enkele Ascomycota.

Diplont met monogenetische cyclus
  kernfase  
    diplofase
(2n)

haplofase
(1n)
 
Ge-
ne-
ra-
tie
 
zygote
 bevruch- 
 ting 
B! {
 ♂ gameten
♀ gameten  
↑ ↑
 gameto- 
fyt
R!  gametische 
meiose
→ 
 →
↗↗ 
 

Ook dieren hebben een monogenetische, diplofasische levenscyclus:

Diplont met monogenetische cyclus (bij dieren)
  kernfase  
    diplofase (2n)
haplofase (1n)  
Ge-
ne-
ra-
tie
♀ zygote
 
 
♂ zygote

}  bevruch- 
 ting 
B! {
  (♂) zaadcellen
(♀) eicellen  
↑ ↑
♀ dier
R!  gametische 
meiose
↗  ↑
♂ dier
R!  gametische 
meiose
 ↗

Digenetische cyclus

In het volgende geval levert de sporofyt door mitose de mitosporen (door mitose gevormde sporen), waaruit de diploïde gametofyt zich ontwikkelt. De gametofyt vormt door meiose de haploïde gameten. Dit type komt voor bij enkele groenwieren, zoals Cladophora glomerata (Chlorophyta).

Diplont met digenetische cyclus
  kernfase  
    diplofase
(2n)

haplofase
(1n)
 
Ge-
ne-
ra-
ties
 
zygote
 bevruch- 
 ting 
B! {
  ♂ gameten
♀ gameten  
mito-
 sporofyt
 
↑↑
mitospore
 gameto- 
fyt
R!  gametische 
meiose
→ 
 →
↗↗ 
 

Diplohaplonten

Bij diplohaplonten zijn organismen met een diplohaplofasische of heterofasische cyclus, waarbij de meiose ongeveer in het midden van de cyclus optreedt, met de meiosporen als het onmiddellijke product. Men spreekt hier van sporische meiose. Er is dus een afwisseling van een diploïde fase en een haploïde fase en ten minste een diploïde en een haploïde generatie.

Digenetische cyclus

Van dit type cyclus zijn er talloze voorbeelden, zoals organismen met een digenetische cyclus als veel algen (o.a. Heterokontophyta, groenwieren en alle roodwieren), en alle mossen, levermossen, hauwmossen, varens en vaatplanten.

Er is een variatie in de relatieve dominantie van de generaties: bij mossen, levermossen en hauwmossen is de haploïde generatie (de gametofyt) dominant en zijn de somatische cellen dus haploïde, maar bij varens en vaatplanten is de diploïde generatie (de sporofyt) het best ontwikkeld, leeft het langst en zijn de somatische cellen diploïde. Bij veel varens kunnen beide generaties onafhankelijk van elkaar leven, waarbij de gametofyt zwakker is ontwikkeld.

Diplohaplont met digenetische cyclus
  kernfase  
  diplofase
(2n)

haplofase
(1n)
 
Ge-
ne-
ra-
ties
  zygote 
 bevruch- 
 ting 
B! {
  ♂ gameten
♀ gameten  
 gameto- 
fyt
(meio-)
 sporo- 
fyt
R! sporische
(intermediaire)
meiose
spore

Trigenetische cyclus

Bij de trigenetische cyclus van roodwieren (Rhodophyta) bestaat de diploïde fase uit opeenvolgend de carposporofyt die door mitose de carposporen vormt, en de hieruit gevormde meiosporofyt, die door reductiedeling de meiosporen vormt.

Diplohaplont met trigenetische cyclus
  kernfase  
    diplofase
(2n)

haplofase
(1n)
 
Ge-
ne-
ra-
ties
 
zygote
 bevruch- 
 ting 
B! {
  ♂ gameten
♀ gameten  
mito-
 sporofyt
 
 
 gameto- 
fyt
mitospore
(meio-)
 sporo- 
fyt
R!  sporische
(intermediaire)
meiose
spore

Voorbeelden van kernfasewisseling en generatiewisseling

Cytologische
kernfase
wisseling

Morfologische generatiewisseling
Monogenetische
cyclus


(slechts 1 generatie)
Digenetische cyclus (met 2 generaties) Trigenetische
cyclus


(met 3 generaties)
Isomorfe
digenetische cyclus

Heteromorfe
digenetische cyclus met
dominante
↓ gametofyt: ↓
dominante
↓ sporofyt: ↓
Haplont

Haplofasische
cyclus,

zygotische
meiose
Diplont

Diplofasische
cyclus,

gametische
meiose
  • Cladophora glomerata
    (Chlorophyta)
Diplohaplont

Diplohaplo-
fasische
cyclus,

intermediaire
of sporische
meiose
"mossen":

Samenvattend overzicht

Levenscyclus. Afwisseling van kernfasen, van generaties en van individuen.
Cytologische
kernfase-
↓ wisseling ↓
Morfologische generatiewisseling
Monogenetische cyclus
(1 generatie)
Digenetische cyclus
(2 generaties)
Trigenetische cyclus
(3 generaties)
Haplont

Haplofasische
cyclus

(alleen haploïde
generatie)

Zygotische
meiose

Haplont met monogenetische cyclus
  kernfase  
  diplofase
(2n)

haplofase
(1n)
 
Ge-
ne-
ra-
tie
zygote
 bevruch- 
 ting 
B! {
 ← ♂ gameten
♀ gameten  
 gameto- 
fyt
R!  zygotische 
meiose
spore
Diplont

Diplofasische
cyclus

(alleen diploïde
generatie)

Gametische
meiose

Diplont met monogenetische cyclus
  kernfase  
    diplofase
(2n)

haplofase
(1n)
 
Ge-
ne-
ra-
tie
 
zygote
 bevruch- 
 ting 
B! {
 ♂ gameten
♀ gameten  
↑ ↑
 gameto- 
fyt
R!  gametische 
meiose
→ 
 →
↗↗ 
 
Diplont met digenetische cyclus
  kernfase  
    diplofase
(2n)

haplofase
(1n)
 
Ge-
ne-
ra-
ties
 
zygote
 bevruch- 
 ting 
B! {
  ♂ gameten
♀ gameten  
mito-
 sporofyt
 
↑↑
mitospore
 gameto- 
fyt
R!  gametische 
meiose
→ 
 →
↗↗ 
 
Diplohaplont

Diplohaplo-
fasische
cyclus

(afzonderlijke
haploïde
en diploïde
generaties)

Sporische
meiose

Diplohaplont met digenetische cyclus
  kernfase  
  diplofase
(2n)

haplofase
(1n)
 
Ge-
ne-
ra-
ties
  zygote 
 bevruch- 
 ting 
B! {
  ♂ gameten
♀ gameten  
 gameto- 
fyt
(meio-)
 sporo- 
fyt
R! sporische
(intermediaire)
meiose
spore
Diplohaplont met trigenetische cyclus
  kernfase  
    diplofase
(2n)

haplofase
(1n)
 
Ge-
ne-
ra-
ties
 
zygote
 bevruch- 
 ting 
B! {
  ♂ gameten
♀ gameten  
mito-
 sporofyt
 
 
 gameto- 
fyt
mitospore
(meio-)
 sporo- 
fyt
R!  sporische
(intermediaire)
meiose
spore